Weekblog 5 april 2025
Thuis
“Ga je in al die maanden niet een keer terug naar huis? Mis je thuis niet?”
Dit is me al vaak gevraagd. Maar wat maakt thuis?
Voor een gezegend mens is de plaats waar je geboren je eerste thuis.
De mensen, die van je houden; de vertrouwde spullen, je eigen kamer, je knuffel, de dagelijkse gezinsroutines, de smaak van het eten zoals je moeder dat klaar maakt…… Dat is thuis. Waar je jarenlang ’s morgens de deur achter je dicht trekt en ’s avonds de sleutel weer in het slot steekt.
Als je ouder wordt en zelfstandig gaat wonen gaan de mensen niet mee, maar je probeert het vertrouwde van thuis mee te nemen. Dat huist meestal in spullen, die je meeneemt: foto’s, een schilderijtje, een kussentje, je eigen bed, een knuffel. Daarmee probeer je in je nieuwe huis iets van je oude thuis te laten meeademen. Maar ook al heb je op een bepaald moment je eigen nieuwe thuis gecreëerd, als je weer op bezoek gaat bij je ouders, ga je toch weer ‘naar huis’.
Als je je liefde vindt en wellicht kinderen krijgt, dan wil je met hen en voor hen een nieuw thuis zijn. Zoals Jet van der Steen dat zo mooi dicht en zingt:
Ik bouw een huis
Speciaal voor jou en mij, omdat ik wil dat je nog wat langer blijft
Ik bouw een huis
Een plek waar alles altijd blijft bestaan
Omdat ik wil dat niemand hoeft te gaan
Maar dan nog blijven je ouders je thuis. Toen mijn vader stierf, was ik nog jong; maar ik kon nog altijd naar huis, naar mijn moeder. Toen zij vele, vele jaren later ook overleed en ik inmiddels al lang en breed mijn eigen thuis had en voor mijn kinderen een thuis was, overviel mij de leegte, dat ik nu nooit meer ‘naar huis’ kon. Dat ik een wees was geworden, zonder thuis. Mijn dochter (getrouwd, gesetteld, 3 kinderen) schreef me vlak voor ik van huis vertrok, dat ze emotioneel werd bij de gedachte dat ze nu een half jaar niet meer ‘naar huis’ kon. Ik herkende dat gevoel zo goed……
Mijn thuis zit deze weken ook niet in mijn rugzak: de sokken, onderbroeken, pyjama, zakdoek, thermosfles en drop, ik heb ze nodig, maar .
De afgelopen zeven weken heb ik bij meer dan veertig ‘thuizen’ van anderen ingebroken. Als ik ’s middags aanbelde, had ik degene die open deed meestal nog nooit gezien of gesproken. En voor hen drong een vreemde binnen in de intimiteit van hun thuis. Ik brak in bij gezinnen met schoolgaande kinderen, die hun kamer moesten afstaan voor een vreemdeling; bij een alleenstaande moeder, die een vreemde ‘opa’ een nacht onderdak verschafte; bij studenten, die hun kamer wel wilden delen met een ouwe lul; bij gezinnen midden in verbouwing (‘we hebben even geen badkamer’); bij een gezin wat op vakantie ging (‘trek de deur maar dicht als je weggaat en gooi de sleutel maar in de brievenbus’); bij een gezin, waarvan de tienerdochter me Chinees pesten leerden. Bij een gezin met Chinese roots, die een Hollandse kaaskop geknoopte lelieblaadje voorschotelde. Bij gezinnen waar we diepgaande gesprekken voerden; bij gezinnen, die een maffe wandelaar meenamen naar Marken, naar de kerk, naar de bioscoop, naar een jazzcafe, naar de ijswinkel. Er waren geen twee thuizen hetzelfde. En toch heb ik me OVERAL thuis gevoeld.
Wat is dat toch, dat ‘thuis’ maakt?
Is home where the heart is? Nee, het is het meervoud.
Home is where hearts touch’. Thuis is waar harten elkaar raken.
Mijn hart is dus inmiddels redelijk beurs.
Wat ben ik toch een bofkont!